vrijdag, 04 oktober 2024
Lees wat je in oktober in de tuin kan doen (of lees onmiddellijk de activiteiten voor week 1 in oktober). |
Hij heeft gezegd: Snoeien doe je niet omwille van de mooe boomvorm maar om de produktiviteit en de kwaliteit van het fruit te verbeteren. Bruno
Om de vruchtzetting te verbeteren zullen we de natuurlijke impulsen van de boom soms moeten intomen, soms moeten stimuleren. Dit is echter niet mogelijk zonder een grondige kennis van de fysiologie van de boom. Daarom zal dit eerste hoofdstuk handelen over de grondbeginselen van de plantengroei in het algemeen en van de appel- en pereboom in het bijzonder.
Geen angst, het is niet zo moeilijk maar de basisregels moeten gerespekteerd worden. Uit die basisregels zullen we een éénvoudige boomvorm distileren bij de vormingssnoei en tegen het einde van de winter, tegen dat mijn appel- en perebomen gesnoeid zijn (februari-maart), zal iedereen zeggen:
Samen met Bruno kan iedereeen appel- en perebomen snoeien !
Ga door dit beetje theorie en dan beginnen we eraan.
De sapsproom
1. De wortels nemen water op waarin voedingselementen zijn opgelost. Dit is ruw sap of stijgend sap.
2. Dit ruwe sap stijgt naar de bladeren, het gemakkelijkst en het snelst loodrecht. De top en de middenstam krijgen dus eerder en ook méér sap dan de zijtakken.
3. In de bladeren (de maag van de planten) wordt dit ruwe sap omgezet tot afgewerkt of dalend sap, rijk aan reserves. Het dalend sap geeft ons botvorming en de reserves worden opgeslagen in hout en wortels.
4. Hoe meer stijgend of ruw sap, hoe meer bladeren er zich ontwikkelen, hoe sneller en sterker onze loten (jonge scheuten) zich ontwikkelen.
Stijgend sap geeft bladvorming en scheuten, dalend sap geeft botzetting, bloemen, vruchten en reserves.
Die reserves dienen tijdens de bloeiperiode, wanneer er nog maar weinig bladgroei aanwezig is, zorgen voor de voeding van de bloemen.
5. Het ruwe sap stijgt voor het overgrote deel door de laatste jaarring, door de xyleenstreng, aan de binnenzijde van de cambiumlaag. Ook door het spinthout stijgt nog enig ruw sap.
Het afgewerkte sap daalt langs de buitenzijde van de cambiumlaag, door de floeemstreng.
Bovenstaande is echt van belang voor het manipuleren van de groeikracht en de vruchtzetting van de boom
Ogen, botten, twijgen en vruchten.
In elk bladoksel zit een bladoog, met links en rechts een slapend oog, ook wel onderogen genoemd.
Het oog is scherp en driehoekig en vormt zich in het bladoksel in het jaar zelf waarin de scheut zich ontwikkelt. Het oog is het uitgangspunt van alles wat zich op onze boom ontwikkelt. Al naar gelang de toevoer van ruw sap groter of kleiner is ontwikkelt het zich tot:
- Een te sterke twijg of waterloot: krijgen we wanneer het evenwicht in de boom verstoord is door te sterke snoei of een te zware bemesting. Waterloten zijn voor de fruitproduktie waardeloos.
- Een twijg of jonge scheut: hoe sterker de toevoer van ruw sap (bijv. in de top van de boom, hoe sterker en hoe langer de jonge scheut wordt.
- Een brindil: is een slappe twijg van max. 20 cm lang, die veelal eindigt op een bot. In dit geval spreken we van een gekroonde brindil. Een brindil zal zich in 90 tot 95% van de gevallen ontwikkelen tot interessant vruchthout. In het volgende jaar kunnen zich immers 2 tot 3 bladogen zich ontwikkelen tot bot.
- Een stekeltwijg: dit is een kort, stevig, doornvormig twijgje van +/- 3 cm lang. Over het algemeen is dit twijgje niet gebot en is het ook weinig interessant om aan te houden. Indien men het snoeit dient men het "op voet" weg te snijden d.w.z. tot op een stompje van3 mm om de onderogen kans te geven om volgend seizoen uit te lopen.
Een bot Indien het oog juist voldoende sap krijgt om in mei een rozet van 4 tot 5 bladeren te ontwikkelen, vormt er zich met het afgewerkte sap een bot. Een bot is stomper en dikker dan een oog en geeft ons in de lente bloemen die ons, na de bevruchting, de zo begeerde vruchten leveren.
Een spoor: krijgt een oog nog minder sap, te weinig dus om een bot te vormen, dan vormt er zich een spoor. Uit het oog gaan zich 2 tot 3 bladeren ontwikkelen. De volgende winter dan staat die spoor dan als een kleine driehoekige piramide haaks op de twijg.
Slapend oog: krijgt het oog onvoldoende sap om enig blad te vormen (meestal het onderste derde van een twijg) dan zal het oog slapend blijven. Dit slapend oog kan later, na verscheidene jaren zelfs, nog uit lopen en een twijg vormen. Bijvoorbeeld bij een geknotte boom zijn het de slapende ogen en slapende onderogen die uitlopen.
Besluiten en adviezen.
1. Wanneer een oog de gepaste hoeveelheid sap krijgt, vormt er zich een bot. Krijgt het oog minder sap dan vormt er zich een spoor. Krijgt het oog weinig of geen sap, dan loopt het niet uit en wordt het een slapend oog. Bij perebomen lopen, na de snoei, slapende ogen vrij gemakkelijk uit om twijgen of brindillen te vormen. Bij appelbomen is het niet zo evident om slapende ogen gekontroleerd te laten uitlopen.
Indien het oog meer ruw sap krijgt dan nodig is om een bot te vormen, vormt er zich een stekeltwijg; bij nog meer ruw sap vormt er zich een brindil; met nog meer ruw sap vormt er zich een twijg en bij echt teveel ruw sap vormt er zich een waterloot of te sterke twijg.
2. Het komt er dus op aan om een evenwicht in de sapstroom te realiseren. We moeten voldoende bladgroei hebben, om voldoende jong hout te vormen en om de nodige reserves te kunnen aanleggen om in de volgende lente de bloei te kunnen ondersteunen. Eente sterke groei (teveel stijgend sap, soms door een te sterke snoei) geeft ons teveel scheuten (houtvorming) waardoor de best gepmlaatste ogen scheuten vormen in de plaats van botten.
Te veel scheuten = te weinig bot.
Tevens kan een te sterke groei in de lente (door een te sterke snoei of een te sterke stikstofbemesting) de bloemen en zelfs de vruchtbeginsels afstoten en doen vallen.
Bij een te zwakke groei (voedseltekort of onvoldoende snoei) vormt de boom teveel bot en zullen bloemen en vruchten vallen wegens voedseltekort.
3. Indien de groei evenwichtig is, zal zich op de plaats waar een bot een vrucht geleverd heeft, op de vruchtbeurs dus, opnieuw een bot ontwikkelen.
4. Sommige variëteiten vormen reeds bot op sterke jonge twijgen. Men spreekt dan van botvorming op éénjarige twijgen, zo bv. James grieve en Golden Delicious bij appel en Conference bij peren. Bij de meeste andere variëteiten vormen de ogen slechts botten op scheuten van het jaar tevoren.
5. Snoeien brengt een reaktie in de boom teweeg. Door het grote wederaangroeiingsvermogen van de planten, zal onze boom, daar waar we gesnoeid hebben, reageren door een sterkere groei dan hetgeen we weggesneden hebben. Wel te verstaan indien we op een groeipunt gesnoeid hebben, dat zich normaal kan ontwikkelen: een oog,een onderoog en zelfs een bot.
6. Een boom die te sterk groeit zullen we dan ook door sterk snoeien moeilijk kunnen intomen. We kunnen alleen het evenwicht tussen de wortelaktiviteit en het bladvolume nog meer in de war sturen, want voor elke centimeter hout en blad zijn er in evenredigheid wortels aanwezig. Hoe meer hout we wegsnoeien, hoe groter het overschot aan wortelcapaciteit zal zijn en hoe sterker de reaktie van de boom.
7. Een twijg groeit het sterkst weer aan, wanneer we hem met 1/3de inkorten. Hij groeit zwakker wanneer we hem meer of minder inkorten.
8. Wanneer we een twijg tot botzetting willen aanzetten of hem willen verzwakken, mogen we hem niet snoeien.
9. Wanneer we een tak waarop verschillende twijgen staan, willen verzwakken (bv. de harttak) moeten we een gedeelte van de twijgen geheel of op voet wegsnoeien (deze die slecht geplaatst zijn) en de twijgen die we wensen te behouden zeker niet inkorten. (fig. 4)
10. Te zwak groeiende bomen en jonge bomen, bomen die dus moeten versterkt worden, moeten onmiddellijk na de bladval gesnoeid worden (nov-dec). Te sterk groeiende bomen en oudere bomen snoeien we vanaf februari, na het op gang komen van de sapstroom na de winter.
Vormingssnoei en botvorming.
We zijn er ons terdege van bewust dat er tegenwoordig onnoemlijk veel boomvormen en kultuursystemen bestaan en dat de snoei verschilt van boomvorm tot boomvorm. Maar voor de liefhebber wil ik hier een eenvoudige boomvorm voor appel en peer illustreren. Deze boomvorm ligt zeer kort bij de natuurlijke ontwikkeling van de boom en vraag bijgevolg relatief weinig snoei, zodat de boom gemakkelijk in evenwicht blijft. Let op, deze boomvorm heeft ook in de beroepsteelt zijn vruchten afgeworpen.
De vrije spilvorm met lang en samengesteld vruchthout.
We gaan uit van een éénjarige oculatiescheut die, laat ons zeggen, in december 2011 geplant wordt.
Voor appel op onderstam EM IX (East Malling type IX) en voor peren op onderstam Kwee A .
Die oculatiescheut (fig. 5) wordt ingekort op 70 cm boven het oculatiepunt, op een oog aan de tegenovergestelde zijde van de oculatie.
Onder dit oog, waaruit zich volgend jaar de verlenging van onze harttak zal ontwikkelen, breken we twee ogen uit, om concurrentie te vermijden. (fig. 6)
Onder de uitgebroken ogen kiezen we 3 of 4 ogen uit, goed verdeeld op de omtrek van de scheut. Onder deze 3 of 4 ogen breken we weer één of twee ogen uit, dit doen we met de vingernagel.
Uit die 3 of 4 ogen zullen zich volgend jaarscheuten ontwikkelen, waarmee we de gesteltakken zullen vormen.
In december 2012 krijgen we dan ongeveer de toestand zoals weergegeven in fig. 7. De harttak wordt met 1/3de ingekort op een oog aan de tegenovergestelde zijde van het oog waarop we vorig jaar gesnoeid hebben. Onder dit oog, waaruit zich weer het verlengde van de harttak zal ontwikkelen, breken we weer twee ogen uit. De zijtakken, die we vanaf nu gesteltakken zullen noemen, worden alsvolgt gesnoeid:
1. De zwakste van de gesteltakken korten we met 1/3de in, op een oog naar onder gericht.
2. De andere gesteltakken korten we op ongeveer dezelfde hoogte boven de grond in. Dus in hetzefde horizontale vlak, eveneens op een oog naar onder gericht.
3. Onder het oog waarop we gesnoeid hebben worden er ook telkens 2 uitgebroken.
4. Uit het oog dat we bawaarden op het einde van elke gesteltak zullen zich de verlengden van de gesteltakken vormen.
5. Het kleine hout dat zich op de stam onder de gesteltakken gevormd heeft: een zwakke twijg, een brindil, al dan niet gekroond, een stekeltwijg of een bot mag gerust blijven staan.
Figuur 8 toont ons dan de toestand zoal die er een jaar later zal uitzien (in ons voorbeeld december 2013).
De harttak en de gesteltakken hebben nu reeds zijhout gevormd. Dit zijhout, zowel op de harttak als op de gesteltakken, wordt vanaf nu behandeld als vruchthout. We hebben nu dus een harttak en 3 of 4 gesteltakken.
Met die zijdelingse jonge scheuten zullen we het vruchthout vormen. Hiervoor laten we die twijgen het eerste jaar ongesnoeid; we moeten van houtgroei over gaan naar botzetting. In de fysiologie hebben we gezien dat de boom hirvoor moet verzwakken dus laten we die twijgen, waaruit we vruchthout willen kweken, ongesnoeid. De verlengden van de harttak en de gesteltakken snoeienwe opnieuw zoals het jaar voordien.
Het kleine hout dat zich vorig jaar onder de gesteltakken ontwikkeld had, heeft nu bot gevormd en zal ons het volgend groeijaar reeds de eerste vruchten leveren.
Wat bij elke snoeibeurt te onthouden valt.
1. Te scherp ingeplante twijgen, scherper dan 45° ten opzichte van de harttak of de gesteltakken worden steeds op voet weggenomen (fig. 9) We nemen deze twijgen op voet (3 mm) weg om de onderogen de kans te geven om uit te lopen en beter geplaatste twijgen te bekomen.
2. Twijgen op de rug of op de buik van een gesteltak worden eveneens op voet weggenomen. (fig. 10)
De volgende jaren.
Op fig. 11
zie je de toestand in december 2014, drie jaar na de planting van de oculatiescheut. Voor de verlengden van de harttak en de gesteltakken werken we nog altijd op dezelfde wijze als in fig. 6 en fig. 8.
De vruchttwijgen die we vorig jaar ongesnoeid lieten, hebben zich nu met één of meerdere botten bezet. We knippen ze nu in de bot terug op een goed ontwikkelde bot, bij voorkeur naar onder gericht.
Op de verlengden die we vorig jaar opnieuw met 1/3de ingekort hadden, hebben zich opnieuw jonge twijgen ontwikkeld, die we ongesnoeid laten opdat ze bot zouden vormen.
Een of twee gestellen.
Het is dus duidelijk dat bij de boomvorm die we hier bespreken er slechts één gestel ontwikkeld wordt van 3 of 4 gesteltakken en dat al de rest van het hout op de gesteltakken en op de harttak vruchthout is.
Een tweede gestel kan eventueel bij peren aangelegd worden 1,25 meter boven het eerste gestel.
Deze boomvorm vraagt weinig onderhoud en kan, bijvoorbeeld bij peren, vruchtroeden geven tot 2 meter lang.
Door zijn natuurlijk gewicht zal het vruchthout zich gemakkelijk uitbuigen, zonder dat we het moeten uitbinden.
Indien de gesteltakken zich te sterk en te steil zouden ontwikkelen, kunnen we ze uitbuigen doo, een aan beide zeiden gaffelvormig latje aan te brengen tussen de gesteltak en de harttak. (fig. 12)
Op de plaatsen waar de vruchttakken, onder het gewicht van het fruit, doorbuigen, krijgt men gemakkelijk vervangings- of verjongingshout (fig. 13).
Wanneer de oude vruchttak afgedragen of te oud is, kan men de jonge als vervanger inschakelen en knipt men het oude gedeelte weg wanneer de jonge vruchttwijg met bot bezet is.
Wanneer de vruchttak te oud wordt en er geen vervangscheut voorhanden is, zullen we de vruchttak kort snoeien op een sterk ontwikkelde bot, met de bedoeling uit die bot of uit de slapende onderogen een twijg te verkrijgen. (Fig. 14)
Samengesteld vruchthout.
Deze boomvorm met lang vruchthout geeft aanleiding tot samengesteld vruchthout (vertakt vruchthout) maar zorgt ervoor dat er steeds voldoende ruimte is, opdat de vruchten goed in het licht en de zon hangen. Dit komt beslist de kwaliteit ten goede.
Daarom ook moet het vruchthout regelmatig uitgedund worden.
In fig. 15 worden de vruchttakken met licht gekleurde botten weg genomen.
Een oud gezegde luidt:
Door een goed gesnoeide boom moet je je pet kunnen gooien.
Let er bij het snoeien op geen "kapstokken" te vormen: snoei daarom schoon schuin boven een oog of bot. (Fig. 16) Indien u een twijg of tak wegsnoeid, maak dan een gladde snede tegen de blijvende tak, tenzij u op voet snoeit en dat is maximum 3-5 mm.
Wanneer de boom volwassen is en we willen hem niet meer zo snel zien groeien, zullen we gedurende enkele jaren de verlengden van de harttak en de gesteltakken behandelen als vruchthout. Dus het eerste jaar ongesnoeid laten en de volgende jaren terug keren in de bot.
Belangrijke opmerking.
Deze uiteenzetting zal in de loop van de winter, als het blad van de bomen is, nog uitgebreider geïllustreerd worden met foto's van onze eigen bomen. Maak u in elk geval nu al het theoretisch gedeelte eigen en aarzel niet om je vragente stellen.